Valse aangiftes zedendelicten kunnen eenvoudig worden ontdekt dankzij simpele vraag
Rechercheurs kunnen valse aangiften van een zedendelict door een nieuwe methode eerder en effectiever ontdekken.
Als de aangever de plaats van het misdrijf niet precies kan vertellen, is er zeker sprake van een valse aangifte. Dat is een van de signalen waarop rechercheurs alert moeten zijn, zegt psychologe Jannie van der Sleen, die de nieuwe methode ontwikkelde. Harde cijfers over valse aangiften in zedenzaken zijn er niet. ,,Ergens tussen 10 en 40 procent is vals”, weet Van der Sleen. Een onbekend deel leidt tot niets. De expert op het gebied van forensisch ondervragen deed samen met de Erasmus-universiteit onderzoek naar aangiften van seksuele misdrijven. Zedenrechercheurs leverden 88 aangiften, waarvan later is komen vast te staan dat 37 beschuldigingen echt waren en 51 vals. Daarop werden aanwijzingen (indicatoren) gezet, die laten zien of een beschuldiging aannemelijk is of niet.
Een belangrijke indicator van een valse aangifte is het onvermogen precies te vertellen waar het delict plaats vond. De aangiftes waar dat speelde, waren allemaal onterecht. ,,Een andere indicator is dat de verklaring steeds wordt gewijzigd”, zegt Van der Sleen. ,,Aan de andere kant was het zo dat iemand die blijft bij het verhaal, in alle onderzochte zaken de waarheid sprak.”
Een andere indicator: als wonden in de buurt van littekens werden aangewezen als bewijs, waren de beweringen gelogen. Wanneer de volgorde van de gebeurtenissen onduidelijk of onlogisch was, bleek de aangifte in alle gevallen vals.
Rechercheurs gaan doorgaans te veel mee met het verhaal van het (vermeende) slachtoffer, weet Van der Sleen. Ze pleit niet voor een botte aanpak. ,,Maar doorvragen is voor alle partijen verstandig. Een aangifte opnemen en behandelen vergt veel tijd en geld. Als er een vals beschuldigde is, richt dat veel schade aan. Daarom moet een rechercheur aan het begin van het oriënterende gesprek goed duidelijk maken dat een valse aangifte een ernstige zaak is en strafbaar.”
De rechercheur doet er goed aan rekening te houden met verschillende beweegredenen om een valse aangifte te doen. Er zijn de aandachttrekkers en de wraakzuchtige aangevers. Een lastige categorie is de spijthebbers. De vrijage was vrijwillig, maar bij nader inzien is het ’slachtoffer’ er ongelukkig mee en zegt seksueel overrompeld te zijn. Daarmee kan het achtergebleven DNA worden verklaard. ,,Het kan ook een alibi zijn voor een jongere die te laat thuis komt.”
Juist in de eerste fase kan de valse aangever zich nog bedenken. ,,Er is meestal druk van thuis of de relatie om naar de politie te gaan. Eenmaal daar is het een rijdende trein. Daardoor zetten valse aangevers toch maar door”, is de ervaring van de psychologe. Ze raadt daarom aan een gesprek van één op één te hebben. Dan durft de valse melder wellicht toe te geven een valse beschuldiging te hebben gedaan.
Van der Sleen waarschuwt dat haar methode geen garantie biedt dat een valse melder wordt ontmaskerd. Ze geeft een voorbeeld uit de praktijk. Een moeder is verkracht en komt thuis. Ze stuurt haar dochter naar boven. ,,Ze verklaart tegenover de politie dat ze niet wil dat haar dochter haar in die toestand ziet. Als blijkt dat er aan haar niets te zien was, betekent dat nog niet dat de verkrachting niet heeft plaatsgevonden.”